1 Kronieken 1 – Studienbibel

Dutch Statenvertaling
Die Bibel durchsuchen
  • ELB-BK – Elberfelder Übersetzung (V. 1.3 von bibelkommentare.de)
  • ELB-CSV – Elberfelder Übersetzung (Edition CSV Hückeswagen)
  • ELB 1932 – Unrevidierte Elberfelder Übersetzung von 1932
  • Luther 1912 – Luther-Übersetzung von 1912
  • New Darby (EN) – Neue englische Darby-Übersetzung
  • Old Darby (EN) – Alte englische Darby-Übersetzung
  • KJV – Englische King James V. von 1611/1769 mit Strongs
  • Darby (FR) – Französische Darby-Übersetzung
  • Dutch SV – Dutch Statenvertaling
  • Persian – Persian Standard Bible of 1895 (Old Persian)
  • WHNU – Westcott-Hort mit NA27- und UBS4-Varianten
  • BYZ – Byzantischer Mehrheitstext
  • WLC – Westminster Leningrad Codex
  • LXX – Septuaginta (LXX)
Ansicht

1 Adam, Seth, Enos, 2 Kenan, Mahalal-El, Jered, 3 Henoch, Methúsalah, Lamech, 4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.

5 De kinderen van Jafeth waren Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Tiras. 6 En de kinderen van Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogárma. 7 En de kinderen van Javan waren Elísa en Tharsísa, de Chittieten en Dodanieten.

8 De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraïm, Put, en Kanaän. 9 En de kinderen van Cusch waren Séba, en Havíla, en Sabta, en Raëma, en Sábtecha; en de kinderen van Raëma waren Scheba en Dedan. 10 Cusch nu gewon Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde. 11 En Mitsraïm gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, 12 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, (van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Cafthorieten. 13 Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, 14 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, 15 En den Heviet, en den Arkiet, en den Siniet, 16 En den Arvadiet, en den Zemariet, en den Hamathiet.

17 De kinderen van Sem waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram, en Uz, en Hul, en Gether, en Mesech. 18 Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber. 19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. 20 En Joktan gewon Almódad, en Selef, en Hazarmáveth, en Jerah, 21 En Hadóram, en Uzal, en Dikla, 22 En Ebal, en Abímaël, en Scheba, 23 En Ofir, en Havíla, en Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan.

24 Sem, Arfachsad, Selah, 25 Heber, Peleg, Rehu, 26 Serug, Nahor, Terah, 27 Abram; die is Abraham. 28 De kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël.

29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël was Nebájoth, en Kedar, en Adbeël, en Mibsam, 30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema, 31 Jetur, Nafis, en Kedma; deze zijn de kinderen van Ismaël.

32 De kinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimram, en Joksan, en Medan, en Midian, en Isbak, en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan. 33 De kinderen van Midian nu waren Efa, en Efer, en Henoch, en Abída, en Eldaä. Die allen waren zonen van Ketûra.

34 Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël.

35 En de kinderen van Ezau: Elífaz, Rehuël, en Jehus, en Jáëlam, en Korah. 36 De kinderen van Elífaz waren Theman, en Omar, Zefi, en Gáëtham, Kenaz, en Timna, en Amalek. 37 De kinderen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza. 38 De kinderen van Seïr nu waren Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, en Dison, en Ézer, en Disan. 39 De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna. 40 De kinderen van Sobal waren Aljan, en Manáhath, en Ebal, Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana. 41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamram, en Esban, en Jithran, en Cheran. 42 De kinderen van Ézer waren Bilhan, en Záävan, en Jáäkan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran. 43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhába. 44 En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. 45 En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats. 46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith. 47 En Hadad stierf, en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats. 48 En Samla stierf, en Saul, van Rehobôth aan de rivier, regeerde in zijn plaats. 49 En Saul stierf, en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. 50 Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van Matred, dochter van Mee-Sahab. 51 Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth, 52 De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon, 53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar, 54 De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom.