2 Kronieken 13 – Studienbibel

Dutch Statenvertaling
Die Bibel durchsuchen
  • ELB-BK – Elberfelder Übersetzung (V. 1.3 von bibelkommentare.de)
  • ELB-CSV – Elberfelder Übersetzung (Edition CSV Hückeswagen)
  • ELB 1932 – Unrevidierte Elberfelder Übersetzung von 1932
  • Luther 1912 – Luther-Übersetzung von 1912
  • New Darby (EN) – Neue englische Darby-Übersetzung
  • Old Darby (EN) – Alte englische Darby-Übersetzung
  • KJV – Englische King James V. von 1611/1769 mit Strongs
  • Darby (FR) – Französische Darby-Übersetzung
  • Dutch SV – Dutch Statenvertaling
  • Persian – Persian Standard Bible of 1895 (Old Persian)
  • WHNU – Westcott-Hort mit NA27- und UBS4-Varianten
  • BYZ – Byzantischer Mehrheitstext
  • WLC – Westminster Leningrad Codex
  • LXX – Septuaginta (LXX)
Ansicht

1 In het achttiende jaar van den koning Jeróbeam, zo werd Abía koning over Juda. 2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michája, de dochter van Uríël, van Gíbea; en er was krijg tussen Abía en tussen Jeróbeam. 3 En Abía bond den strijd aan met een heir van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jeróbeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden. 4 En Abía maakte zich op van boven den berg Zemaráïm, dewelke is in het gebergte van Efraïm; en hij zeide: Hoort mij toe, Jeróbeam, en gans Israël! 5 Staat het u niet toe te weten, dat de HEERE, de God Israëls, het koninkrijk over Israël aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond? 6 Evenwel is Jeróbeam, de zoon van Nebat, de knecht van Sálomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. 7 Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehábeam, den zoon van Sálomo, als Rehábeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. 8 En nu, gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEEREN, hetwelk in de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij u, die u Jeróbeam tot goden gemaakt heeft. 9 Hebt gij niet de priesteren des HEEREN, de zonen van Aäron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn. 10 Maar ons aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den HEERE dienen, zijn de zonen van Aäron, en de Levieten zijn in het werk. 11 En zij steken aan voor den HEERE brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden; want wij nemen waar de wacht des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. 12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en Zijn priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israëls, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben. 13 Maar Jeróbeam deed een achterlage omwenden, om van achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht van Juda, en de achterlage was achter hen. 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter; en zij riepen tot den HEERE, en de priesters trompetten met de trompetten. 15 En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jeróbeam en het ganse Israël sloeg voor Abía en Juda. 16 En de kinderen Israëls vloden voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. 17 Abía dan, en zijn volk, sloeg hen met een groten slag; want uit Israël vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen mannen. 18 Alzo werden de kinderen Israëls vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden. 19 En Abía jaagde Jeróbeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El met haar onderhorige plaatsen, en Jesána met haar onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen. 20 En Jeróbeam behield geen kracht meer in de dagen van Abía; maar de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. 21 Zo versterkte zich Abía; en hij nam zich veertien vrouwen, en gewon twee en twintig zonen en zestien dochteren. 22 Het overige nu der geschiedenissen van Abía, zo zijn wegen als zijn woorden, zijn beschreven in de historie van den profeet Iddo.